maandag 16 maart 2009

Het zout der aarde

Er was eens een koning, die had drie dochters. Zoals dat gaat wanneer mensen het lot een beetje willen tarten, vroeg hij hen op een – kwade - dag, terwijl de zon heerlijk scheen en ze met zijn vieren in de tuin van het paleis aan het picknicken waren, hem te vertellen hoeveel ze van hem hielden.

't Blijft een delicate vraag, natuurlijk. De koning had het kunnen weten, want op het moment dat hij de vraag stelde betrok de lucht en ontrokken wolken de zon aan het gezicht. Maar de vraag was gesteld en schreeuwde om een antwoord.

De oudste dochter antwoordde dan ook snel:

- 'Pappa, ik houd zoveel van je als van alle diamanten op de hele aarde.’

Dat vervulde het hart van de koning met blijdschap en hij wendde zich tot zijn tweede dochter.

- 'Pappa, mijn liefde voor jou is meer waard dan al het goud op de hele wereld.'

De koning liet deze woorden gretig op zich inwerken en ze klonken hem als muziek in de oren.

Vol verwachting keek hij zijn jongste dochter aan, de mooiste, de knapste, de slimste. Als de andere dochters al zulke fraaie beelden konden schetsen, dan zouden er nu zeker parels van haar lippen rollen.

De jongste dochter keek haar vader aan, met een blik waarin alle liefde van de wereld samengesmolten was, en zei toen:

- 'Pappa, ik houd meer van jou dan van het zout van de aarde.'

Als door een bij gestoken, keek de koning haar aan.

- Maakte ze een grapje ?
Nee, ze was doodserieus.
- Vergiste ze zich niet ?
Nee, ze vergiste zich niet.
- Had hij het goed verstaan ?
Ja, hij had het helemaal goed verstaan.

De koning barstte in woede uit. Hoe kon ze haar liefde voor hem nu vergelijken met zoiets nederigs, kleins, onooglijks, als zout ?

Wat als een vrolijke picknick begonnen was, was onmiddellijk voorbij. Hij gaf zijn wachters opdracht zijn jongste dochter, die immers niet van hem hield, ver weg te voeren, het donkere bos in, achter de verste heuvels van het koninkrijk. En aldus geschiedde.

Zeven jaren gingen voorbij. Zeven jaren waarin de prinses haar ogen leeghuilde van verdriet, iedere dag opnieuw.

In die zeven jaar veranderde het koninkrijk van een welvarend land, in een land waarin er van alles tekort was. Zo ook aan zout. De mensen aten hun voedsel met lange tanden. Alles was even smakeloos, flauw, zonder enige pit of voldoening. De mensen waren niet alleen arm, maar hadden ook nog eens al het plezier in hun voedsel en daarmee in hun leven verloren.

Zoals koningen dat doen, loofde ook deze koning een beloning uit voor degene die het land zou kunnen verlossen van deze ramp. Al zijn goud, en al zijn diamanten bood hij aan aan de held die zout zou vinden.

Ridders, vogelvrijen, vrije jongens, soldaten, iedereen trok erop uit. Tevergeefs. Tot de dag dat één van de gelukszoekers zag hoe in een dicht bos, aan een vergeten rand van het koninkrijk, waar maar zelden iemand kwam, een schone jonkvrouw zich bij volle maan baadde in een meer en na haar bad aan de rand haar gouden haren kamde.

En wonder boven wonder, dit meer was van zout. Ontstaan uit - je raadt het al - de tranen die de prinses in de zeven jaren eenzaamheid en verlangen gestort had.

De ridder verenigde de verloren dochter met haar vader, de koning. De koning was in de zeven lange jaren tot het inzicht gekomen dat op het oog kleine, onooglijke dingen de schat van de wereld in zich kunnen dragen.

Ongetwijfeld trouwden de ridder en de prinses, en leefden ze nog lang en gelukkig.

Eén simpele vraag voor deze week :

'Welke schat draag je met mee, zonder dat je doorhebt dat het een echte schat is, een schat die je vooruit helpt, op het moment dat je de waarde ervan begrijpt en inziet ?’

Veel succes !

Geen opmerkingen: